D i e t s k e G e e r l i n g s
Een meesterlijke zoektocht naar verloren tijd
Bespreking van 'Het lied van ooievaar en dromedaris' en 'Dijende gronden' van Anjet Daanje
Als ik het goed heb, schreef Vondel ooit in zijn ‘Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste’ als advies aan beginnende schrijvers, dat zij het beste konden beginnen met het vertalen (translatio) van meesterwerken; in zijn tijd waren dat vooral Latijnse teksten. Als je de kunst van het vertalen eenmaal beheerste, kon je overstappen op het imiteren (imitatio) ervan, waarbij je jezelf al wat meer vrijheid kon veroorloven. De laatste stap was het overtreffen van de meester (aemulatio) of de eigen schepping (creatio). Als je in dit licht het zojuist verschenen dubbele meesterwerk van Anjet Daanje beschouwt, de roman ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’ in combinatie met de dichtbundel ‘Dijende gronden’, dan zijn alle drie de processen zichtbaar, maar niet per se in deze volgorde. Daanje schrijft in het voorwoord bij ‘Dijende gronden’ dat zij voor haar roman graag de gedichten van Emily Brontë wilde gebruiken, maar daar bleken nauwelijks Nederlandse vertalingen van te zijn. Daarom heeft zij zichzelf aan het vertalen gewaagd. Dit is dus iets heel anders dan het vertalen als oefening in het schrijven. Zij laat met beide werken juist zien dat zij allang het geheim van de meester kent en het is helemaal niet haar bedoeling het werk van de door haar bewonderde Emily Brontë te overtreffen. Zij heeft zich vooral laten inspireren door de Brontë-zussen en door alles wat er over hen geschreven is, vanuit een grote liefde voor hun werk, die al is begonnen toen Daanje zestien was. Toch zie je zowel in de dichtbundel als in de roman steeds die zoektocht in het schrijven, in de vertaling, in de imitaties en in de eigen schepping, en in de manier waarop zij deze kunstwerken heeft geschapen, overtreft zij, wat mij betreft, zelfs een heel andere meesterlijke zoektocht uit de wereldliteratuur, namelijk Prousts ‘A la recherche du temps perdu’.
Natuurlijk is dat bijna heiligschennis om te beweren, en gelukkig is de wedijver tussen schrijvers, zoals je die ooit zag tussen Vondel en Bredero, niet meer van deze tijd. Bovendien vermoed ik dat Daanje veel te bescheiden is om zichzelf aan Prousts meesterwerk te meten. Toch doet zij in dit werk iets wonderbaarlijks met de tijd wat zelfs Prousts tijdsbeleving in de zeven omvangrijke delen overstijgt. Het zou mij niet verbazen als dit wonder voortkomt uit haar affiniteit met de wiskunde, de geesteswetenschap bij uitstek.
Wat Proust doet, is absoluut magisch. In de zoektocht naar de verloren tijd uit zijn jeugd, laat hij zien hoe ingenieus verleden, heden en toekomst verweven zijn. Steeds opnieuw is er het hunkerende vooruitzien, het verlangen naar een bepaald moment, dan komt de teleurstelling op het moment dat het daadwerkelijk plaatsvindt en ten slotte is er de herinnering die meer naar verlangen neigt dan naar het moment dat werkelijk heeft plaatsgevonden, wat niet zo vreemd is, omdat er in feite sprake is van een verlangen naar vroeger. Hij laat zien hoe de tijd weliswaar voortschrijdt, maar tegelijkertijd cyclisch is, omdat processen voortdurend herhaald worden. Terwijl de tijd gedurende de zeven delen doortikt, draagt zij in cirkels het verleden mee en in zijn kielzog de personages, die voortdurend van vorm veranderen, net als landschappen, waarbij je steeds moet constateren dat je niet wezenlijk vat hebt op de mensen en de wereld om je heen. Het thematiseren van die onkenbaarheid van de mens en de wereld is typisch voor modernisten uit het begin van de twintigste eeuw.
Anjet Daanje gaat in ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’ echter nog een stap verder. Haar zoektocht reikt veel verder dan alleen naar die van het eigen verleden. Haar werk bevat namelijk diverse teksten die op bijzondere wijze samenhangen. Het personage Eliza May Drayden, geïnspireerd op Emily Brontë, is de rode draad. Zijzelf komt niet aan het woord, behalve dan in enkele gedichten. Sommige teksten gaan duidelijk over haar leven, maar in andere teksten komt zij slechts zijdelings in beeld. Op het moment dat het boek begint, is zij al overleden. Ook in Daanjes werk schrijdt de tijd voort van begin naar eind, maar tegelijkertijd is deze cyclisch, omdat er voortdurend processen worden herhaald. Zij doet dat echter over de tijd van meerdere mensenlevens heen en werpt daarmee een wonderbaarlijk licht op de verschijnselen tijd en ruimte. Wat zij doet, lijkt ergens ook een beetje op wat Virginia Woolf, om nog maar een modernist te noemen, in ‘Orlando’ doet. Daar strekt een mensenleven zich uit over meerdere eeuwen. Ook daar betreft het echter het leven van slechts één mens, namelijk Orlando. Daanje beschrijft een deel van verschillende levens: van Susan Knowles-Chester, de vrouw die het lichaam van Eliza heeft afgelegd, voordat zij begraven werd; van Jonas Croft, de zoon van de doodgraver, steenhouwer en drager die Eliza heeft begraven; van het leven van Gaby Osbourne, van wie geschreven wordt dat zij misschien Eliza May Drayden is, die helemaal niet is begraven, maar haar leven elders heeft voortgezet, en van nog veel meer anderen. Zo is er een wonderlijk hoofdstuk over een tweeling. De ouders van de tweeling doen of ze maar één meisje hebben gekregen en buiten de situatie vervolgens uit in allerlei seances waarin ze geesten oproepen en waarbij het tweede meisje als geestverschijning kan optreden. Ook staan er talloze brieven in de roman en stukken uit biografieën die delen van Millicents leven beschrijven, de zus van Eliza. Uiteindelijk belanden we in de eenentwintigste eeuw bij – hoe symbolisch! – een klokmaker en zijn vrouw, een natuurkundige.
Binnen al die levens komen echter steeds elementen terug, ik zou bijna zeggen, zoals in wiskundige vergelijkingen, waarin je variabelen hebt: naast de dood, die een groot thema is in dit werk, of de bijzondere band tussen zussen, tussen man en vrouw, waarin hartstochtelijke liefde, angst voor verlies, maar ook jaloezie en diepgewortelde haatgevoelens zichtbaar zijn, of het plezier in het schrijven of de haast krankzinnige drang om te schrijven, vind je ook allerlei leidmotieven, zoals de zoemende vlieg, het rinkelende belletje, het verloren gewaande horloge, de schrijnende plekken op het lichaam, het hoesten, het dweilen, de muziek, Beethoven, de Mondscheinsonate, de mysterieuze figuur rond de keukentafel, en als je je ogen en oren openhoudt, dan vind je nog veel, veel meer, als in een briljante puzzel. Het zijn niet voor niets ‘variabelen’, want ze zijn niet steeds hetzelfde. Als je goed kijkt, zie je samenhang. En dat is immers waarnaar wij op zoek zijn als mens: zinvolle samenhang in het leven, want niets is zo beangstigend als de gedachte dat wij hier zinloos zouden ronddolen in duistere chaos.
Maar daar blijft het niet bij. Ergens komt een moment dat je als lezer denkt: ja, ja, nu weet ik het wel, als je voor de zoveelste keer de bromvlieg van je weg moet slaan. Bijna wil je de auteur ter verantwoording roepen: ga je niet iets te lang door met deze variabelen? Is dat niet ook wat uiteindelijk in de wiskunde gaat vervelen: steeds weer die x, y of a, b en c die je kunt invullen om de vergelijking op te lossen? Dat verlangen naar samenhang zou je bijna een religie kunnen noemen. Dat is nu precies wat Heleen, de natuurkundige vrouw van klokkenmaker Ties in het laatste hoofdstuk bezighoudt. De mens wil de chaos van het leven, de ondoorgrondelijke dood die ons allen te wachten staat, de pijn van het verlies van onze dierbaren, bedwingen door de zin ervan te ervaren. De mens wil de tijd stopzetten, of teruggaan naar het verleden, waarin hij zijn geliefde zus of echtgenote kan omhelzen. Stuk voor stuk zijn de personages daarmee aan het worstelen, soms door geesten van doden op te roepen, maar ook in de herinnering, of het verlangen naar de dood en naar hereniging met de geliefde. Hiernaar verwijst, denk ik, de ontroerende anekdote van de ooievaar in het verhaal van Emery Niles, de architect die mag waken over het mysterieuze boekje waarin Eliza geheimzinnige aantekeningen zou hebben gemaakt. De ooievaar staat symbool voor die hang naar samenhang. Daanje laat die samenhang niet alleen zien in één mensenleven, maar in diverse mensenlevens die op elkaar volgen, en gaat daarmee dus veel verder dan Prousts zoektocht naar het eigen verleden.
De diepere betekenis van de ooievaar echoot mysterieus na in het laatste hoofdstuk, waarin Heleen en Ties op briljante natuur- en wiskundige wijze aan de haal gaan met de ‘Tyd’, door Ties met een ‘y’ aangegeven, om deze ‘beleefde tijd’ te onderscheiden van de gewone kloktijd. Zelfs de kwantummechanica wordt erbij betrokken. Ik geloof niet dat ik ooit in de literatuur een personage ben tegengekomen die zijn liefde voor zijn vrouw heeft ondergebracht in een wiskundige formule, waarbij ‘H’ (eerbetoon aan Heleen) de variabele is die je kunt berekenen door de beleefde tijd af te trekken van de werkelijke kloktijd en die te delen door de werkelijke kloktijd. Pas als de beleefde tijd 0 nadert, ‘een omstandigheid die je alleen in theorie kunt ervaren, in de eeuwigheid van de dood, of in de hemel en de hel, als die zouden bestaan,’ dan nadert H de 1. Ties wil niets liever dan die H = 1 benaderen, want dat zou betekenen dat hij voor even in haar bewustzijnstoestand kan verkeren, waardoor hij weer met haar verenigd zou zijn. Tijd en ruimte worden in dit hoofdstuk op verbluffende wijze op de kop gezet, waarbij alle voorgaande hoofdstukken op hun grondvesten beginnen te schudden.
Daanje overtuigt door haar diepe psychologische inzicht. In ‘De herinnerde soldaat’ verblufte zij al met haar subtiele beschrijving van een zeer complexe liefdesrelatie. In deze roman is dat niet anders. Zij weet alle ingewikkelde gevoelens met betrekking tot de ander tot in de kleinste details te beschrijven, zonder daarin terughoudend te zijn of de situatie mooier voor te stellen dan deze is, zoals de ontluisterende walging die je op sommige kunt voelen voor iemand van wie je juist zielsveel houdt, gevoelens van jaloezie, maar ook onduidelijke gevoelens van onzekerheid en aftasten. Heel treffend kan zij laten zien hoe de verschillende personages denken dat de ander is en er dan ineens achter komen dat zij al die tijd een illusie hebben nagejaagd. Personages zijn voortdurend in ontwikkeling, zijn nooit vlakke karakters, en beïnvloeden elkaar ook continu. Binnen die complexe relaties van zussen komen steeds elementen terug, die de specifieke zussenrelatie op een hoger plan brengen, waardoor zij bijna archetypen worden van een peilloos diepe gevoelswereld.
Dit alles betreft alleen nog maar de inhoud en structuur van het werk dat zo prachtig gecomponeerd is. Dan is er ook nog de bijzondere stijl. In ‘De herinnerde soldaat’ verbijsterde Daanje al met haar stijl menig lezer: hoe kun je een meer dan vijfhonderd bladzijden tellende roman schrijven met alleen maar zinnen die met ‘En’ beginnen, zonder de lezer te vervelen? Die stijl past in ‘De herinnerde soldaat’ bijzonder goed bij het gegeven van de soldaat die zijn geheugen kwijt is. In ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’ doet Daanje iets anders wonderlijks. Zij kan in een lopende, mededelende zin, zelfs dialogen verwerken. In eerste instantie lijkt dit onmogelijk, of in elk geval een behoorlijke aanslag op je gevoel voor zinsbegrenzing: ‘Ze botst tegen Lena op, wat doe je vraagt ze, waarom antwoord je niet, en Lena liegt dat ze in slaap was gevallen, voor het eerst van haar leven is ze niet eerlijk tegen Penny.’ Waarom kiest Daanje voor deze combinatie van directe en indirecte reden tussen twee mededelingen in? Het boek staat vol met dit soort constructies en waar je in ‘De herinnerde soldaat’ door de stijl wordt meegezogen in een soort trance, waarbij de opeenvolgende zinnen volstrekt in de pas lopen met de opeenvolgende indrukken die bij Amand binnenkomen, zo word je in dit boek meegesleurd in een soort gedrevenheid, misschien zelfs bezetenheid die je voortstuwt tot het einde. Deze constructies zorgen namelijk voor een razende snelheid en slingeren je dwars door de eeuwen heen. Daanje laat je voelen hoe je zelfs in chaos toch letterlijk de zinnen kunt reconstrueren en hoe je daarmee tijd bespaart. Je zou anders zomaar kunnen vastlopen in zo’n dik boek en bijna tot stilstand komen. Zij zorgt er met haar stijl voor dat de beleving van tijd niet klopt met het grote aantal bladzijden dat je omslaat en omslaat. In een vloek en een zucht heb je het uit. Buiten adem. Dat wel. En met een enorm verlangen om weer terug te keren.
Deze ‘bezetenheid’ in stijl loopt helemaal synchroon met de negentiende-eeuwse stijl van de romantici met hun bijzondere aandacht voor de omgeving, de heide, de schemerachtige kamers, de kerkhoven, de donkere wolken. Als je een liefhebber van het werk van de Brontë-sisters bent, dan kun je je ook helemaal in dit werk verliezen. Het is meeslepend en absoluut ontroerend. Nog veel meer dan de Brontë-sisters weet Daanje tot de menselijke ziel door te dringen en je daarin een verbijsterende spiegel voor te houden. Dit doet ze echt op een heel eigen manier en niet als een eenvoudige ‘imitatio’ van de talentvolle zussen. Het verlangen om de tijd te bezweren en samenhang te vinden wordt door de stijl uitgedragen.
Er zijn niet veel auteurs, laat staan uitgevers, die het aandurven om tegelijkertijd een roman en een dichtbundel te publiceren die zo nauw samenhangen. Niet alleen in vormgeving vormen zij een bijzondere eenheid, ook in inhoud. Net als de roman door alle verschillende soorten teksten als een studie oogt en toch leest als een roman, oogt de bundel als een studie door alle verschillende teksten, zoals de oorspronkelijke gedichten van Emily Brontë, de vertaling ervan, gedichten van Charlotte Brontë, en gedichten van Daanje zelf die weer daarop geïnspireerd zijn, terwijl je de bundel toch ervaart als een eenheid. Ook hier zie je de zoektocht naar verloren tijd: wie was Emily Brontë en wat bezielde haar? Daanje tast in haar vertalingen het ritme en de klanken van de oorspronkelijke gedichten af en doet een poging deze delicate materie in het Nederlands om te zetten. Hoe fijn dat ook de oorspronkelijke tekst ernaast staat en dat je als lezer steeds kunt wisselen en zelf ervaren wat er veranderd is. Er staan prachtige gedichten in van Daanje zelf waarin ze reflecteert op de poëzie van Emily Brontë en de hele duistere geschiedenis rondom haar leven. Soms zijn de regels wat houterig door het volrijm, of in taal wat hoogdravend, maar altijd voel je de toewijding en ook de onmacht om daadwerkelijk vat te krijgen op die verloren tijd: ‘ik die ontzield toch leef / Alleen met wat mij in herinnering van jou bleef / Ik wakker het vuur aan laaiend van mijn verlangen / Volgzaam zwicht Tijd, niet langer in voortgang gevangen.’
Ook in de dichtbundel is daar de wiskunde, in ‘Charlotte II’ van Daanje zelf:
Ach was je een boek al je zijden zocht ik dan
Binden zou ik je tot ik weer lezen kan
Had ik de termen van je som, ik zou je tellen
Je ogen gebroken gelijknamig herstellen
Staartdelen de ontbinding, hoofdrekenen je geest
Tot jij onweerlegbaar de uitkomst zou zijn geweest
O Emily laat mij je lengen lezen lijmen
Jouw leven was te kort maar ik geef je het mijne
In de zeven dikke delen van Proust staan stukken waarvan je als lezer denkt: ach, had die maar weggelaten, omdat het lijkt alsof daarin vooral geworsteld en gezocht wordt. Toch dragen ook die delen bij, omdat je dan extra voelt als er ineens een hoogtepunt bereikt wordt. Diezelfde ervaring had ik ook in Daanjes werk. De houterigheid van sommige strofen lost soms ineens op in een prachtige strofe die zuiver is in haar eenvoud:
Kon ik mijzelf van mijzelf wegsluiten
Zoals een huis door de deur naar buiten
Omkijken op het tuinpad zou ik niet
Terwijl ik bij het raam mij achterliet
Haar zoektocht heeft zelfs iets van een mystieke beleving, alsof zij wil samenvallen met de dichteres die bijna het hogere symboliseert, en doet soms denken aan de onmacht en wanhoop die Hadewijch in haar strofische gedichten uit:
Ze stilt me met haar lichaamloze brood
Haar wijn was water en lest mijn dorst
Mijn nood, vertellen kon ik niet zo groot
Barstend tot verlangen in mijn borst
In droom en duister in mijn bed gebed
Blijft ze bij me tot de ochtend daagt
Als het licht ongelovig haar ontzet
En tevergeefs om haar armen vraagt
Op die zoektocht en dat verlangen naar samenhang is wellicht ook de titel gebaseerd:
Met elke fractie van een seconde
Neuriën de bossen van mij vandaan
Scheiden ons nieuwe dijende gronden
Moet ik haar hand weer verder laten gaan
Het is alsof de tijd een landschap is dat zich steeds verder uitdijt waardoor de kloof tussen de ik en Emily steeds groter wordt. Ook hierin zijn parallellen te zien tussen Daanjes werk en dat van Proust. Als Marcels geliefde Albertine sterft, dan constateert hij verbijsterd dat zij er nog in alle hevigheid is, in de voorwerpen om hem heen, in zijn herinnering, bij het opstaan, bij het slapengaan. Een mens is in zijn dood niet zo gauw verdwenen. Ook die gedachte zie je hier terug:
En als je mij in weerwil hebt verweerd
Als je mij bent vergeten en verleerd
Als je niet meer geregeld naar me droomt
Je ook mijn nachtmerrie hebt ingetoomd
Als je me niet stiekem huilt, niet meer mist
Niet bij het slapen toedekt in mijn kist
Niet meer wilt hoofdkussen en handhaven
Dan, dan pas mijn lief ben ik begraven
Je voelt hier wel hoe dwingend eindrijm en volrijm kunnen zijn. Die zijn, omdat het hier geen vertaling betreft, eigenlijk niet nodig. In de inleiding geeft Daanje aan dat zij juist een moderne vertaling wilde geven. Veel moderne dichters hebben al laten zien hoe assonanties en alliteraties subtielere vormen van rijm zijn, die minder hoogdravend of als rijmelarij aanvoelen. Zelfs in een vertaling zou je daar, wat mij betreft, voor mogen kiezen. Het voordeel van die subtielere vormen is dat deze beter aansluiten bij die kwetsbare zoektocht. Volrijm suggereert dat iets afgerond is, helemaal klopt. Dat botst enigszins met die gerafelde gevoelens, waarin juist het ontbreken, het missen zo evident zijn. Daar mogen de klanken ook wel wat fragieler verbonden zijn. Wat stijl betreft, vind ik die in de roman daarom het meest geslaagd, omdat die zo nauw met de inhoud verbonden is.
Behalve de teksten is er ook nog de vormgeving van zowel de roman als de dichtbundel. Die vormgeving is bijzonder fraai en subtiel. In de chaos van vlekken op de roman ontwaart de kijker die graag iets wil vinden in de chaos, iets wat lijkt op een ooievaar en dromedaris. Op de omslag van de dichtbundel zijn die niet te vinden, maar daar zie je weer andere patronen: dijende gronden wellicht, vlekken die steeds groter worden? Bijzonder bij de dichtbundel zijn de gespiegelde titels, maar vooral de getekende namen van de auteurs Daanje en Brontë. Als je de bundel recht houdt, zie je Emily Brontë staan in de geschreven letters. Draai je het boek om dan zie je in diezelfde letters Anjet Daanje staan. Hoe de auteur dat samen met haar broer voor elkaar heeft gekregen? Vakmanschap en toewijding spatten van beide uitgaven af, in vorm en inhoud.
Het komt niet vaak voor dat een literair werk zo compleet is: cerebraal, diepzinnig en sensitief. Een werk als bijvoorbeeld ‘De ontdekking van de hemel’ van Mulisch is op cerebraal niveau wellicht briljant, maar je mist alle diepgang in gevoelens, alsof het geen mensen betreft van vlees en bloed. Schrijvers als Tolstoi, Woolf en Proust weten daarentegen een diepe gevoelswereld op te roepen rond hun personages, maar missen wellicht die cerebrale uitdaging. Anjet Daanje verenigt beide kanten in een verbluffend dubbelmeesterwerk. De dichtbundel laat een toegewijde zoektocht zien in taal en inhoud, waarbij ook de kennismaking met de oorspronkelijke teksten van de Brontë-zussen op zichzelf al bijzonder interessant is. En dan is daar de roman. Als je al niet compleet overdonderd was door al die fantastische hoofdstukken die elkaar in hoge snelheid opvolgen, dan word je in het laatste hoofdstuk zeker omvergeblazen. Beide werken zijn in vorm en inhoud een ware verrijking van iedere boekenkast, en door hun ingenieuze samenhang een verademing in het oerwoud van moderne schrijfsels.