D i e t s k e G e e r l i n g s
Misschien kun je Sprookjes; Dramoletten van de Zwitserse auteur Robert Walser (1878-1956) zien als een schalkse knipoog naar de mondelinge overdracht van volksvertellingen. Het is immers niets voor sprookjes om vastgeklonken te liggen in dikke boeken die steeds op dezelfde manier worden voorgelezen door vaders, moeders, opa’s en oma’s. De sprookjes die de gebroeders Grimm in de eerste helft van de negentiende eeuw hebben opgetekend, waren in de eeuwen daarvoor voortdurend in beweging. Geen versie was gelijk aan die ervoor. Natuurlijk zijn ook daarna nog verschillende variaties in omloop geraakt. Walser gaat echter een stap verder: hij breekt het slot van bekende sprookjes als ‘Doornroosje’, ‘Sneeuwwitje’ en ‘Assepoester’ open en betreedt speels de ruimte van het sprookjestoneel.
En dan kan het zomaar gebeuren dat Doornroosje helemaal niet zo’n trek heeft in de prins als die haar wakker heeft gekust:
‘Heeft hij geen ogen als de zee
en niet een strak gezicht als marmer
en geen gebaren als graniet...
Nou, zulke lieden moet ik niet,
hij zoekt zijn schatje maar elders.’
Terwijl de boze koningin met de jager aan het vrijen is, vergeeft Sneeuwwitje haar dat ze haar met een giftige appel heeft proberen te vermoorden: ‘Trek niet terug die milde hand, die ik met kussen grijpen wil!’ Sneeuwwitje ligt aan haar voeten en vraagt om vergeving van de argwaan die ze had, die de koningin gekwetst zou kunnen hebben.
Walser heeft de sprookjes gegoten in de vorm van ‘dramoletten’, korte theaterteksten, waarin de sprookjesfiguren op humoristische wijze met elkaar in gesprek gaan. Juist omdat we onze sprookjes zo door en door kennen, is het bijzonder vermakelijk om te lezen hoe Walser alles overhoophaalt, waardoor ook de stereotiepe rolverdelingen met de grond gelijk gemaakt worden.
In ‘Assepoester’ treedt ‘Sprookje’ zelfs op als een van de personages die Assepoester weer terug in de sprookjeswerkelijkheid probeert te duwen, als ze er net uit dreigt te ontsnappen. Sprookje werpt haar de zilveren muiltjes, licht als zwanedons, toe en maant haar ze netjes te vangen en haar zusters er niet mee te plagen. Als Assepoester weer keurig in haar geijkte rol is gekropen, zegt Sprookje: ‘Wat ben je toch een lieve schat, / een sprookje waard.’
Als lezer word je voortdurend op het verkeerde been gezet en verlies je alle grip op de zo overbekende sprookjesfiguren. Net als je denkt dat de rollen omgekeerd zijn, de boze stiefmoeder ineens wonderschoon lijkt en aanbeden wordt door Assepoester, herpakt Assepoester haar oude rol weer en lijkt er niets aan de hand.
Naast de drie sprookjes bevat de bundel ook een herschrijving van het kerstverhaal, waarin Maria en Jozef beduusd zijn over wat hun kind te wachten staat. Behalve de drie koningen, wandelen er ook een oude man, grappenmaker en zwerver rond in het verhaal. De engel uit verrassend moderne gedachten over de arme Jozef en Maria, die maar geen rust kunnen vinden, omdat ze denken dat ze alles op orde moeten hebben en bang zijn om hun plichten te verzuimen.
Walser, die vanaf 1929 ernstig leed onder psychotische verschijnselen en angsten, werd hooggewaardeerd door collega’s als Kafka, Hesse en Sebald. Niet zelden brengt humor verlichting in de tragiek. Zijn sprookjes brengen je niet alleen aan het lachen, maar schudden je ook een beetje wakker en laten je nadenken over de soms bizarre, vaste patronen in volksvertellingen. In Walsers versie van ‘Assepoester’ vertolkt het personage Sprookje dit als volgt:
‘Je laten schrikken was mijn doel.
De mensen geloven niet in mij;
maar da’s niet erg zolang mijn komst
ze maar weer aan het denken zet.’
Dietske Geerlings
Robert Walser – Sprookjes; Dramoletten. Vertaald door Ard Posthuma. Koppernik, Amsterdam, 120 blz. € 19,50.