D i e t s k e G e e r l i n g s
De prachtige foto van Esther Jansma hierboven is van Mark Kohn
Afwezigheid
Zoals rozen openen, je ziet het niet,
een roos is een roos is, is plotseling weten:
wat werd gezegd zegt zich weer, missen
is veelvoud, blijft opengaan in het nu
en je begrijpt niet hoe. Je ligt in het hart
en je wacht en niets zoekt je, niets
slaapt je naar het licht, blijft zich ontvouwen
terwijl het valt in zichzelf
Esther Jansma, (uit: Hier is de tijd)
De ontroerende podcast met Esther Jansma in ‘Een uur cultuur’ brengt mij ertoe haar poëzie te herlezen. In haar bundel Hier is de tijd spoel ik aan in ‘Afwezigheid’ en blijf daar een tijdje ronddobberen langs de woorden en versregels. Het gedicht doet bijna pijn in zijn schoonheid.
Door de laatste regel doet mij het hele gedicht met terugwerkende kracht aan Favereys poëzie denken, waarin voorwerpen behalve zichzelf ook steeds van taal zijn, maar waarin ook het zijn en niet-zijn samenvallen met de constructie in taal. Veel eerder dan aan Faverey moest ik natuurlijk in de tweede regel denken aan Gertrude Stein waarnaar Jansma verwijst en waar het ‘zijn’ van deze roos eigenlijk meteen in twijfel kan worden getrokken, omdat rozen weliswaar altijd rozen zullen zijn, maar de zich openende roos hier vooral een beeld is, voor plotseling weten. De openende roos verschijnt voor mijn geestesoog en daar probeer ik haar te verbinden met het plotseling weten. Ik kan de roos bijna ruiken en de fluweelzachte oppervlakte voelen van de blaadjes. Terwijl de dichter zo openlijk de roos als beeld gebruikt, heeft zij haar tegelijkertijd tastbaar gemaakt, toegankelijk voor bijna alle zintuigen.
En dan het missen, juist als die prachtige roos tot al je zintuigen is doorgedrongen, het missen dat blijft opengaan, net als die bloemblaadjes van de roos zich blijven ontvouwen, alsof er geen einde aan komt. Wie iemand verloren heeft, zal het vast herkennen en ook niet begrijpen hoe dat missen zich steeds weer opnieuw manifesteert. Hoe fraai is dat ‘Je ligt in het hart’, want het verbindt zich aan het hart van de bloem, de roos, het middelpunt van de schoonheid, zo hevig aanwezig, door de kracht van de taal, maar het hart is ook de plek waar het missen zich voordoet, steeds opnieuw. Je wacht, want wat kun je anders doen dan dat? Leven is wachten, en ‘niets zoekt je’, ‘niets’ is gepersonifieerd. Datzelfde niets ‘slaapt je naar het licht’. Hoe kan die afwezigheid, die leegte zich zo blijven ontvouwen? Je voelt haast het zich steeds opnieuw openen van de fluweelzachte bloemblaadjes van de afwezige roos. Het ‘terwijl het valt in zichzelf’ doet me denken aan dat plotseling vallen dat je kunt voelen als je bijna in slaap bent gevallen: slaap, dat andere grote niets, dat zo huiveringwekkend grenst aan de dood en het niets. Het gedicht is opgehouden, is na zijn verschijning uit het niets, weer niets geworden.
Maar het is niet onopgemerkt gebleven, want voor even was ik tijdens het lezen getuige van het opbloeien van dit gedicht, dat verscholen tussen de bladzijden, tussen de dichtbundels in mijn boekenkast lag, stond. Ik ga dit de komende tijd vaker doen, de gedichten van Esther Jansma lezen, want alleen dan ontvouwt zich dat wonder waardoor je voelt dat je leeft.
In de podcast zegt Jansma dat ze ook de humor belangrijk vindt in haar poëzie. Ook in dit gedicht is de humor aanwezig, maar dan wel die ernstige humor, die voortkomt uit de tragiek, de glimlach bij de laatste regel als je voelt dat het gedicht voorbij zal zijn en dat je het dan al mist.