D i e t s k e G e e r l i n g s
Wie denkt dat de essentie van de Japanse haiku bestaat uit het aantal lettergrepen – zeventien, verdeeld over drie versregels, vijf, zeven, vijf – verliest met de regels algauw de kunst uit het oog. De filosofie achter deze ogenschijnlijk eenvoudige versvorm is echter de focus op een kort ogenblik, met kleurrijke, uitdagende beelden. Daarnaast zou je de haiku in één adem moeten kunnen lezen en een gevoel van plotselinge verlichting ervaren. Daarmee is deze versvorm intens, direct en expressief. In Oog in oog met de maan zijn negentig haiku’s van de Japanse dichter Yosa Buson (1716-1784) opgenomen, in de vertaling van Jos Vos. Het fraai uitgegeven boekje werpt een helder licht op de oorsprong van deze versvorm.
De haiku begon ooit in de dertiende eeuw in Japan als openingszin van ‘renga’, een mondeling gedicht van meestal honderd strofen lang. In de zestiende eeuw is de haiku losgebroken van renga en door Matsuo Basho tot een klassieke versvorm geworden. Yosa Buson leefde een eeuw later en was in zijn tijd de belangrijkste Japanse dichter en daarnaast een begenadigd schilder. Dit zie je goed terug in zijn werk:
Genieten van avondkoelte –
je ziet niet eens meer hoe vissers
hun netten uitwerpen!
In drie regels krijg je een miniatuurschilderijtje voorgeschoteld dat je met slechts een handjevol woorden eigenlijk vooral zelf met je verbeelding in elkaar zet. Misschien dat daarin ook die verlichting zit die je kunt ervaren. Je bouwt in een paar seconden een kleine wereld, een kort verhaal, en voor je het weet, is het weer afgelopen, als een ademtocht, een zucht.
Buson had een bijzonder observatievermogen. Hij geeft niet alleen een korte impressie van een stukje natuur of een situatie, maar weet vaak ook de spanning over te brengen die daaronder ligt. Dat maakt dat je niet alleen een schilderij voor je ziet, maar met dat beeld een brokstuk uit een heel leven:
Koude rillingen:
in de slaapkamer stap ik op de kam
van mijn dode vrouw.
Opvallend is dat in elk geval de vertalingen van deze haiku’s meestal niet voldoen aan die simpele regel van het aantal lettergrepen. Dat laat al zien dat daar de essentie van de haiku niet in ligt, want die essentie zou in een vertaling nooit verloren mogen gaan.
Als je bedenkt dat deze kleine taalconstructies al een paar eeuwen oud zijn en ooit gecomponeerd zijn aan het andere eind van de wereld, dan kan het bijna niet anders dan dat je daardoor geraakt wordt. Voor je geestesoog verschijnen haast filmische fragmenten van een verloren gegane wereld, van het leven van een mens, lang geleden, in Japan. Deze beelden krijgen iets van een déjà vu, alsof het je eigen herinneringen betreft:
Hoge stapel
lome dagen; vroeger steeds
verder van ons af.
Het is niet zo vreemd dat deze versvorm ook modernistische dichters als Ezra Pound heeft beïnvloed. Het fragmentarische ervan past in een wereld die niet meer als eenheid ervaren kan worden.
Deze kunst om in weinig woorden een wereld op te roepen doet ook denken aan de geconcentreerde poëzie van Hans Faverey, of de miniaturen van Jozef Deleu. Het betreft de kunst om niet alles in te vullen, de kunst, maar ook de moed om alle overtollige ballast in taal te schrappen en met het weinige dat overblijft de verbeelding van de lezer te tarten. Lezen is dan allesbehalve passief consumeren, maar hard werken, proberen, verwerpen, blijven oefenen, bouwen, tot je oog in oog komt te staan met de maan, met je eigen nietigheid en vergankelijkheid.
Dietske Geerlings
Yosa Buson – Oog in oog met de maan. Vertaald en ingeleid door Jos Vos. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 64 blz. € 10,99.