D i e t s k e G e e r l i n g s
“Jij begrijpt mij niet. Gek, dat ik in geen van jullie mezelf terugvind, niet in de jongens, niet in jou”
Bespreking van enkele korte verhalen van Hella Haasse (door A.G. Ambagtsheer, leerling vwo 6 Eligant Lyceum)
Wanneer je Hella Haasse op het internet opzoekt, kom je een aantal biografieën en artikelen tegen over Haasses moeizame (huwelijks)leven en de gevolgen hiervan op de relatie tussen haar en haar familie. Deze ervaringen van haar zie je dan ook reflecteren in de thema’s van haar werken. Het tuinhuis, De Lida boeaja en Het portret zijn drie door Haasse geschreven korte verhalen. Het tuinhuis gaat over een moeder- dochterrelatie waarbij moeder een complete chaoot is en in een rommelig tuinhuis woont. De dochter komt uit trouw en gevoel van gebondenheid steeds langs, maar door moeders waanideeën kan ze met haar geen redelijk gesprek voeren of een behoorlijke relatie opbouwen. De Lidah boeaja gaat over een huwelijksrelatie van een Japans stel dat naar Nederland geëmigreerd is en een stekelige plant, de lida boeaja, in hun tuin hebben staan. In dit verhaal komen ook andere relaties aan de orde, zoals die met de buren, andere Nederlanders en emigranten uit Japan. Het portret gaat over de relaties tussen een broer, zijn zusjes en neefje en nichtje. Na het overlijden van de vader vindt het zusje een oude familiefoto in zijn nachtkastje. Aan de hand van deze foto worden het verleden en oude relaties naar boven gehaald. Alle drie deze verhalen hebben het overkoepelende thema gecompliceerde familierelaties.
Allereerst zie je de gecompliceerde relaties terugkomen in de afstand tussen de personages. Zo zie je in het eerste verhaal, Het tuinhuis, dat er sprake is van een afstand tussen moeder en dochter, waarbij de dochter niet graag wil worden aangeraakt: “Ze kijkt naar me alsof ze me wil omhelzen. Onwillekeurig maak ik de afwerende beweging die haar, zolang als ik me kan herinneren, altijd in verwijten of zelfs tranen doet uitbarsten.” (Haasse, 2007) Hier lees je dat er al langere tijd sprake is van een afstand en dat door moeders reactie hierop die afstand ook niet zomaar goed zal komen. Ook in andere stukken van het verhaal is deze afstand merkbaar, zowel in hun manier van communiceren als wanneer de dochter liever niet met de moeder in één bed wil slapen. In het derde verhaal, Het portret, komt deze afstand terug tussen de broer, Bertus, en zijn oudste zus, Charlotte, doordat zij op verschillende wijze hetzelfde trauma verwerken. Ook is er in het derde verhaal sprake van een afstand tussen de zoon van Charlotte en zijn vrouw, Evert en Mary, tot hun oom en tante door een generatiekloof:
“Mary: ‘Mogen wij het meenemen? Ik heb een ovale zwarte lijst, daar doe ik het in, het zal grappig staan op onze gestreepte muur, boven de commode met petroleumlamp.’
Evert: ‘1915, een halve eeuw geleden. Middenin de Eerste wereldoorlog. Gek, dat beleefd te hebben in een neutraal land, buiten schot. U moet zich die tijd toch kunnen herinneren, oom’
Charlotte: ‘Aan oom heb je niets, helemaal niets. Hij heeft geen geheugen.’” (Haasse, 1954)
Aan dit citaat zie je dat Evert en Mary door de generatiekloof zich niet goed kunnen inbeelden dat zo’n portret uit de oorlog nare herinneringen naar boven kan brengen. Integendeel, Marry wil het juist leuk inlijsten. Ook lees je dat Charlotte op een andere manier met de dingen omgaat dan Bertus: Charlotte praat er veel over en gooit er daarbij alles uit, terwijl Bertus zich juist stilletjes terugtrekt. In het tweede verhaal is er sprake van een afstand tussen de geëmigreerde meneer en mevrouw Yamada en andere Nederlanders, zoals de buren en klanten van mevrouw Yamada, door een verschil in cultuur: “‘die Jappen, zij behandelen hun vrouwen als slavinnen. Deze, hij is niet goed voor haar.’” (Haasse, 1948) In dit citaat krijg je een beeld op welke veroordelende manier de buren naar de familie Yamada kijken, maar andersom is mevrouw Yamada ook weer veroordelend tegenover de Nederlanders: “Over het algemeen voelde mevrouw Yamada weinig sympathie voor haar klanten. De Indo-europesen mocht zij het liefst, al stond zij vreemd tegenover het gemengde bloed, het niet te bepalen ras. De Nederlandse vrouwen leken allemaal op elkaar in hun zelfverzekerdheid, hun gebrek aan tact. Als zij terughoudend waren, maakte dat de indruk van kwetsende hooghartigheid; hun vriendelijkheid had in Etsu’s ogen iets onbescheidens. Zij praatten te luid en te veel, schakeringen van hoffelijkheid kenden zij niet.” (Haasse, 1948) Met deze twee perspectieven zie je hoe de cultuurverschillen voor een afstand zorgen.
In haar verhalen maakt Haasse veel gebruik van de omgeving om de complexiteit van de relaties te benadrukken. Zo reflecteren de overwoekerde tuin en het rommelige tuinhuis in Het tuinhuis de chaotische personaliteit van de moeder en de onrust in de relatie met haar dochter. In het tweede verhaal, De Lidah boeaja gebruikt Haasse de stekelige plant, die op het einde van het verhaal in stukken wordt gehakt, als symbool voor het einde van het huwelijk tussen meneer en mevrouw Yamada. Ook het overhandigen van het mes door meneer Yamada aan Etsu kan als een symbool geïnterpreteerd worden voor het feit dat hij vreemdgaat en haar daarmee een middel geeft de relatie te beëindigen: “Mijnheer Yamada droeg een smal blinkend voorwerp in de hand- een schaar, een scheermes? Zwijgend reikte hij het haar toe.”
De relaties maakt Haasse extra complex door de vele lagen die tot ver in de verledens van haar personages teruggaan. Een mooi voorbeeld hiervan is het huis in het derde verhaal, Het portret. Hierbij hebben Bertus en Charlotte een heel andere ervaring van het kofferkamertje dan hun jongere zusje, Eliza: “Charlotte heeft mij wel eens verteld dat vader Bertus vaak voor straf afranselde toen die nog een jongen was (Bertus zelf praat er nooit over). ‘Bovenop zolder… in het kofferkamertje… met een wandelstok. Als we samen iets uitgehaald hadden, moest ik erbij staan… na afloop kreeg ik dan een paar harde tikken op mijn handpalmen..’ ” (Haasse, 1954) Deze ervaringen hebben ervoor gezorgd dat Bertus en Charlotte een negatief gevoel bij de kamer hebben, terwijl dit voor Eliza helemaal niet het geval is: “Later, in de oorlogsjaren, kroop ik op de vensterbank in de diepte van de dakkapel, om er mijn huiswerk te maken of te lezen; het kofferkamertje was de plek waar ik me het veiligst, het verst verwijderd voelde van de bewoners op de eerste verdieping.” (Haasse, 1954) Dit laat zien dat Eliza, die later geboren is en daardoor hun vader op een andere manier meegemaakt heeft, een andere associatie heeft met het kofferkamertje, zij heeft juist een negatief gevoel bij de eerste verdieping waar de Duitsers in de oorlog hebben gezeten. Dit hebben haar broer en zus dan weer niet meegemaakt, omdat zij het huis al uit waren. Ook in het eerste verhaal is de afstand tussen de moeder en dochter veroorzaakt door een gebeurtenis uit hun verleden: op een dag dat de dochter, toen zes, uit school kwam en thuis een dichte deur aantrof, is zij ineengedoken op de veranda gaan zitten terwijl het langzaam donker werd. Na een tijd hield ze het niet meer uit en begon ze te schreeuwen. Haar moeder kwam naar buiten en heeft haar door elkaar geschud en een klap gegeven. Sindsdien wil ze, nu dertig, niet meer zomaar aangeraakt worden door haar moeder.
Al met al blijkt hieruit dat het bij alle drie de verhalen van Haasse om complexe relaties gaat die je niet zo maar uit kan leggen. Toch weet de auteur de complexiteit en afstand in elke zin voelbaar te maken door stukken informatie uit het verleden te geven en uitgebreide beschrijvingen van de omgeving te maken. Ook zorgt ze er zorgvuldig voor dat de lezer (bijna) geen connecties tussen de personages kan vinden, waardoor ze de afstand tussen de personages nog eens vergroot.
Bronnen:
Haasse H.S. (2007) Het tuinhuis
Haasse H.S. (1948) Het portret
Haasse H.S. (1954) De Lidah boeaja