D i e t s k e G e e r l i n g s
Er zijn schilderijen waarin langzaamaan een verhaal tot leven komt, als je maar de tijd neemt om ernaar te blijven kijken. Het omgekeerde heb ik echter zelden ervaren: dat je een verhaal leest en dat je langzaam maar zeker het gevoel hebt dat je naar een schilderij aan het kijken bent. Dit overkwam mij bij de nieuwe roman Dius van Stefan Hertmans. Omdat ik zoveel moois van deze auteur heb gelezen, romans, poëzie en essays, was ik verbaasd dat het even duurde voordat ik me in dit nieuwe verhaal thuis voelde. Het had te maken met de mate van invulling die me aanvankelijk wat tegenstond. Werkelijk alles wordt beschreven: kleuren, geuren, lichtval, textuur, smaken. Geen zintuig blijft bij lezing onberoerd. Dat is nogal overweldigend als je een liefhebber bent van open plekken en lege ruimtes. Toch wilde ik niet dat het boek zou tegenvallen en daarom was ik geduldig. Ergens halverwege het boek raakte ik hevig ontroerd, omdat ik ineens besefte dat ik niet zozeer een verhaal aan het lezen was, maar dat ik midden in een levend schilderij stond, omdat ik alle fijnzinnige penseelstreken had laten binnenkomen. Wonder boven wonder kwam toen pas het verhaal tot leven, omdat ik de tijd nam om naar het schilderij te kijken.
Het is mogelijk om deze cyclus meerdere malen te doorlopen tijdens het lezen en dat maakt dat onder de oppervlakte van het verhaal een metaforische laag tevoorschijn komt die mythische proporties aanneemt. Je leest het oerverhaal van een diepe vriendschap, het oerverhaal van een gekrenkte liefde, het oerverhaal van ons aardse bestaan, het oerverhaal over het maken van kunst, of dit nu schilderen, muziek componeren, schrijven is, het oerverhaal van het ambachtelijke zwoegen, meubels maken, handwerken, tuinieren, zorgen, het oerverhaal van de schepping.
Tijdens het lezen nam ik mij voor om nergens in mijn bespreking te vertellen waar het verhaal over gaat, maar alleen te schrijven over de geniale meubels die Dius met de hand vervaardigt, zoals het bureau dat hij speciaal voor de verteller, Anton, heeft gemaakt:
‘[...] waarin een groot, door hem vervaardigd halfrond bureau stond, subtiel gefineerd hout met tekeningen waarin vaag gezichten leken op te doemen, omdat de bladen fineer met de vogelogen telkens naast elkaar open waren geplooid en aan elkaar gekleefd. Ik herkende het fineer van de klomp die wie ooit samen uit het oude legerdomein van Eikenlo hadden gesleept.
Het was een prachtig meubel, half art nouveau, half design van vorm; de gebogen lijn zorgde ervoor dat wie eraan ging zitten zich meteen geborgen kon voelen. Het zware blad werd gedragen door een constructie van fijne, zwartgelakte staven, die de vorm van het blad volgden; de laden – we waren inmiddels om het gevaarte heen gelopen – waren zorgvuldig afgewerkt met het fijnste fineer, en overal botste het matzwart van de metalen constructie met de barokke tekening in het hout.’
Dat nam ik mij voor, omdat de meubels, los van alle schilderijen die daarnaast nog worden beschreven, bijna personages worden. In het hart van dit bijzondere bureau is een brief van Dius aan Anton verborgen. Wie verzint het? Overal in het boek doemen deze magische meubels op en je gaat ze herkennen, je gaat van ze houden, omdat je de bezetenheid voelt waarmee Dius ze maakt. En als je daar dan als lezer vol aanbidding tussen de huisraad staat, in de grote salon van dat bijzondere landgoed Ganzevliet, realiseer je je met een schok dat het geen echte meubels zijn, maar beschrijvingen ervan, uit de pen van Hertmans. Hoezeer ik tijdens het lezen van welk boek dan ook altijd de auteur verban uit mijn hoofd – die heeft het boek immers losgelaten en daarna is het van mij, de lezer – bij Dius doemde ineens Hertmans op, niet eens zozeer omdat hij wellicht wat trekken zou kunnen hebben van de verteller, die net als Hertmans colleges heeft gegeven in kunst en kunstfilosofie, maar omdat het onvoorstelbaar is hoeveel schitterende meubels en schilderijen Hertmans voor dit boek ‘getimmerd’ en ‘geschilderd’ heeft in woorden!
Het kan niet anders dan dat hier een auteur aan het woord is, die zielsveel houdt van de beeldende kunst en schoonheid in architectuur, vormgeving, lichtval in ruimtes en wat al niet meer de zintuigen prikkelt. Als auteur is Hertmans natuurlijk schepper en kunstenaar als geen ander, maar zou hij als liefhebber van de beeldende kunst niet ook het intense verlangen voelen om zelf te schilderen, zelf zo’n bureau te vervaardigen? En dat onvervulde verlangen, iets willen scheppen wat je niet kunt, omdat je wellicht het talent ontbeert, maar ook omdat de tijd verstrijkt, je kansen laat liggen en je verlamd raakt door alles wat mogelijk is, speelt ook mee in het boek. Zowel Anton als Dius worden regelmatig tot wanhoop gedreven door hun liefde voor schoonheid en hun drang tot scheppen.
En ja, de kunstliefhebber en -kenner Hertmans breekt continu tussen de regels door, omdat overal op de bladzijden verwezen wordt naar allerlei kunstenaars uit de kunstgeschiedenis. Hertmans lezen is ook voortdurend zoeken naar wie deze kunstenaars zijn, wat ze gemaakt hebben, en in die zoektocht eindeloos verdwalen tussen de afbeeldingen van kunstwerken op internet, aantekeningen maken van boeken die je ooit nog eens wilt lezen of aanschaffen, om steeds weer via een omweg terug te komen in het werk van Hertmans dat je aan het lezen was, Dius dus.
Het is bijna gelukt om in deze bespreking niet te vertellen waar het verhaal over gaat, maar er moet een tipje van een sluier. Op het moment in het verhaal dat Anton Dius bezoekt in Italië, waar hij inmiddels met zijn broze dochtertje Zieltje in een afgelegen huis zijn dagen doorbrengt, beland je in een diep ontroerende, zelfs hartverscheurende stroomversnelling, waarin je het liefst wilt vertragen om het noodlot, dat je al die tijd al gevoeld hebt, nog even af te wenden. En als je het boek dichtslaat, komen de tranen, omdat je los bent gekomen van de penseelstreken die je de afgelopen uren tot in de kleinste details voor je hebt gezien.
Dietske Geerlings
Stefan Hertmans – Dius. De Bezige Bij, Amsterdam, 320 blz. € 24,99.