D i e t s k e G e e r l i n g s
Anna Enquist is in 1945 geboren in Amsterdam, als Christa Broer, en groeit op in Delft. Na de middelbare school heeft ze klinische psychologie in Leiden gestudeerd. (Anna Enquist | KB, de Nationale Bibliotheek, z.d.) Haar ervaring als psychoterapeut zie je terug in de manier waarop ze emoties in haar verhalen beschrijft. Daer een seigneur zijn handen wast, De kwetsuur en Een haven zijn drie korte, door Enquist geschreven, verhalen. Daer een seigneur zijn handen wast gaat over een brief die Helena Lievaert, een dichteres, aan meneer Kallander, hoofdconservator van het Gouden Eeuw Kabinet, schrijft. De brief gaat over een verloren schilderij van Vermeer dat zij gezien heeft tijdens een bezoek in Delft. Tijdens het schrijven van de brief komen er herinneringen naar boven uit het verleden, van de avond waarop ze het ontdekt heeft, de relatie met haar leraar, de lezing en de one-night-stand. De kwetsuur gaat over het genezen van een been dat een jongen tijdens een voetbalwedstrijd gebroken heeft. Een haven gaat over een assistente die aan haar therapeut een ervaring vertelt van haar en haar leidinggevende, dokter Buikhuis, en een vriend die een weekendje gaan zeilen. Wat een ontspannen middag had moeten zijn, wordt een grote ramp met een schipbreuk en een hartaanval. Ze raken ze ook nog de weg kwijt, waardoor de assistente er bijna aIleen voor staat. Alle drie deze verhalen hebben als overkoepelend thema trauma.
Als eerste zie je het thema trauma terugkomen in de manier waarop de personages met elkaar omgaan en hun reacties op bepaalde situaties. Ook denken personages terug aan (traumatische) situaties uit het verleden bij de beleving van een bepaalde gebeurtenis. Zo zoekt Helena in het eerste verhaal goedkeuring en wil ze geliefd worden. De one-night-stand is een goed voorbeeld van de toenadering die ze steeds zoekt wanneer ze zich in een onzekere situatie bevindt: "lk wilde dat hij me
weer vasthield, ik wilde helemaal omgeven zijn en aan alle kanten stevigheid voelen." (Anna E., 2017) Deze one-night-stand vond plaats in Delft toen Helena daar een lezing moest geven waar ze tegenop zag en aangezien Harrie, haar agent, er toen even niet was, heeft ze bij deze man bescherming gezocht. Ook wordt Helena nerveus als ze het gevoel heeft dat anderen boos of geïrriteerd over haar zijn: "Toen de blauwe BMW vertrokken was met Kallander op de achterbank, woedend bladerend in de krant, liep ik langzaam naar het station. Jk dacht eraan hoe ik door vijfentwintig jaar eerder gelopen had, naast mijn leraar, mijn minnaar, luisterend naar zijn stem en hunkerend naar zijn goedkeuring." (Enquist A., 2017). Hierin lees je dat een geïrriteerd iemand Helena terug doet denken aan haar leraar en de wond die die ervaring heeft achtergelaten, doordat hij haar niet deze goedkeuring en liefde gaf die zij verlangde. Ook interpreteert ze een geïrriteerde persoon meteen als woedend en zoekt ze altijd de fouten bij zichzelf. Dit laat nog een keer zien wat voor wond het trauma heeft achtergelaten. In het derde verhaal zie je dat trauma ook voor ontkenning kan zorgen. Toen de dokter een hartaanval had gekregen op het zeilschip wilde de assistente niet bekennen dat hij echt dood was en blijft ze doorgaan met reanimeren: 'zij was heel goed, dat meisje. Ze kon het en ze was niet bang. We gingen lang door, ik wilde niet ophouden. Ik kon niet ophouden. Ik controleerde geregeld op polsslag, maar die bleef weg. Er verstreek zeker wel een halfuur voordat we elkaar aankeken en toeknikten. Hij was dood.' (Anna E., onbekend). Ook in dit verhaal zie je het verlangen naar zekerheid terug: 'Ik voelde een soort deernis met het natte meisje, dat mij zo goed had geholpen. Ik wilde haar haren strelen maar was te zeer verlamd om te kunnen bewegen.' (Enquist, A., onbekend). De assistente wil net als Helena uit het verhaal Daer een seigneur zijn handen wast iemand hebben om vast te houden.
Als tweede zie je dat Enquist vreemde ruimtes gebruikt om het gevoel van onveiligheid en onzekerheid extra goed over te brengen. In het eerste verhaal is dat de
stad Delft en de lezing die Helena moet geven voor een grote groep mensen: 'Ik ontspoor. Wat ik schrijf klinkt eenvoudig, alsof het zomaar gebeurde, maar ik was in Delft en deed mijn mond open.' (Anna E., 2017). In het tweede verhaal is dat het ziekenhuis met de vreemde mensen:
We hebben er anderhalf uur wachttijd op zitten; zijn naar de röntgenafdeling geweest, hebben op de gang stiekem naar de nieuwste foto's gekeken (de botstukken staan in een flauwe hoek op elkaar), zijn afgeblaft door de zuster met de blote benen en hebben eigenlijk op loopgips gerekend. Een gedrongen Spanjaard met een vrolijk gezicht komt binnen.
'We hebben nu tijd om loopgips te zetten.'
'Dat kan niet, ' zegt de assistente, 'de stand is niet goed.'
'Onzin. Dat gaat best.' De gipsmeester slaat tegen de foto op de lichtbak.
'In Salamanca deden we dat zo, en in Davos. Komt prima in orde. Flink belasten. Groeit aan elkaar. Is goed.' Hij pakt de brancard, we rijden Willem naar de gipskamer.
De assistente komt eraan. 'Ik ben het er niet mee eens!'
De zaag krijst al. Terwijl de gipsverpleegsters een nieuw harnas bouwen gaan de meester en de assistente de gang op. Ik hoor ze op hoge toon tegen elkaar praten. Wat nu? (Anna E., 1999)
Dit citaat laat duidelijk de onzekerheid van de situatie zien, ze zitten in een vreemde ruimte en om het nog wat ongemakkelijker te maken gaan de assistente en de gipsmeesters ook nog eens ruzie maken. In het derde verhaal zorgt de boot voor de onveilige omgeving omdat de assistente niet weet hoe ze moet zeilen. Als dokter Buikhuis een hartinfarct krijgt en het voorbij varende zeilschip schipbreuk lijdt, weet ze niet hoe ze het schip moet besturen. Gelukkig weet de jongen, Jelle, van het schip met de schipbreuk wel hoe je een boot bestuurt en kan het andere zwartharige meisje haar helpen met het reanimeren van dokter Buikhuis. Later, nadat ze veilig aan land zijn gekomen en de assistente haar ervaring met haar therapeut deelt, bekent ze dat ze tijwfelt of ze het andere schip met de helpers erbij verzonnen heeft omdat ze op dat moment behoefte had aan hulp.
'Misschien zijn er geen anderen,' zeg ik. 'Misschien heb ik het maar gedacht, dat de anderen er waren. Dick is dood, we zijn met de hele afdeling naar de begrafenis geweest. We hebben echt gezeild want die bootschoenen staan achter in mijn klerenkast. Kallander zag ik op het kerkhof; hij ontliep me, dus hij bestaat. Ik heb u niet verteld dat mijn moeder is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.' (Anna E., onbekend).
Omdat de situatie en het trauma zo onwerkelijk lijken, twijfelt ze eraan of ze het daadwerkelijk ervaren heeft en niet de helft heeft verzonnen. Met het vertellen dat haar moeder in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen is, bekent ze dat ze twijfelt of ze zelf gek aan het worden is.
Ten derde gebruikt Enquist in alle drie de verhalen de ik-vorm. Deze laat de lezer extra goed het trauma van het personage ervaren. In De kwetsuur is het verhaal
geschreven vanuit het perspectief van de moeder van Willem. Aan het einde van het verhaal blijkt dat vooral zij het trauma heeft van de botbreuk en niet haar zoon:
De wedstrijd is verschrikkelijk. De Spanjaarden zijn log en traag tegenover de fragiele en snelle Fransen. Cruijff windt zich op, we zien hem staan gesticuleren na het derde tegendoelpunt. Zijn gezicht met de gespierde wangkwabben is vertrokken in een woedende grimas.
Een wissel. Met een bevelend armgebaar stuurt Cruijff een tengere jongen het veld op. Het blonde haar golft op en neer als hij naar zijn plaats rent.
'Jordi,' zegt Willem, 'hij zet z'n zoon erin!'
De jongen glipt als een goudvis tussen de forse verdedigers door op de keeper af. Het publiek fluit. Doelman en aanvaller glijden, beiden met gestrekt been, in elkaar. De bal rolt de rechterhoek in, de Spaanse spelers juichen.
De keeper is spugend opgestaan, maar de jongen zit hulpeloos op de grond, de armen achter zich gestrekt. Zijn vader loopt op een drafje naar hem toe. Over het veld haasten zich mannen met een brancard, kluiten gras vliegen in het rond. Vijftigduizend mensen beginnen te schreeuwen.' (Anna E., 1999)
Dit citaat laat duidelijk zien dat je de ervaring van een trauma meeneemt in vergelijkbare situaties. Zodra de moeder de jongen ziet vallen, denkt ze meteen terug aan haar eigen zoon, ook is het hele verhaal uit het perspectief van de moeder geschreven en laat daarmee de ontwikkeling van haar trauma zien.
Al met al kan je in elk verhaal het thema trauma terugzien. Van de manier hoe de personages in situaties terugkijken naar het verleden, tot hoe de verhalen geschreven zijn en waar die zich afspelen. Anna Enquist weet haar ervaring als psychotherapeut de emoties en gevoelens van elk personage goed tot uiting te laten komen en laat zo de lezer de trauma's haast ervaren.
Bronnen
Enquist A. (2017). Dear een seigneur zijn handen wast
Enquist A. (1999). De kwetsuur
Enquist A. (onbekend). Een haven
Anna Enquist | KB, de nationale bibliotheek. (z.d.). KBPro Website. https://collecties.kb.nl/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/anna-enquist