‘Zijn stemming waartegen ik geen verweer had’


Bespreking van 'Het bos en de rivier; over Anselm Kiefer en zijn kunst' door Karl Ove Knausgård


Misschien moet je helemaal niet proberen de kunst te begrijpen vanuit de kunstenaar en hoef je je alleen maar over te geven aan het kunstwerk zelf. Toch blijven er biografieën verschijnen, praatprogramma’s en podcasts waarin kunstenaars uitgenodigd worden iets over hun kunst te vertellen. Uiteindelijk kom je er niet uit, of je de kunst nu meer waardeert als je de kunstenaar een klein beetje kent, of juist helemaal niet, of iets daartussenin. In Het bos en de rivier probeert Karl Ove Knausgård vat te krijgen op Anselm Kiefer, de kunstenaar die inmiddels een overweldigend aantal indrukwekkende en vooral ook buitengewoon grote monumentale kunstwerken heeft gemaakt. Zelf lees ik zelden biografieën van kunstenaars, omdat ik het liefst opga in hun scheppingen. Zo is ook Kiefers kunst voor mij een zuiver individuele ervaring, waarin een chemie ontstaat tussen wat ik meen te zien en mijn eigen geschiedenis, wat ik gelezen heb, gezien, geproefd, gevoeld, gehoord en de toestand waarin ik mij bevind op het moment waarop ik tegenover het kunstwerk sta. Die toestand is overigens poreus, want Kiefers wereld sijpelt daarin door en brengt er beweging in. Ontroering heet dat, gek genoeg, alsof de beroering tegelijkertijd weer ongedaan gemaakt wordt. Het bos en de rivier pakte ik daarom niet op om meer te weten te komen over Kiefer, maar omdat ik nog niet eerder wat van Knausgård had gelezen en ik nieuwsgierig was naar zijn zoektocht naar Kiefer. Bovendien was ik benieuwd waarom het omslag van het boek mij helemaal niet aan de kunst van Kiefer deed denken, terwijl ik mij niet kon voorstellen dat deze niet van hem was, als het boek over hem ging.

 

En ja, de aquarellen van het omslag zijn zeker van Kiefer: ‘Ze stelden rivierlandschappen voor. Ze waren groot, zoals alles wat Kiefer maakt – zo’n vijf meter lang en drie meter hoog -, maar ze droegen niets in zich van de duisternis die zo typisch was voor Kiefers kunst. Integendeel zelfs, ze waren even licht en kleurrijk als impressionistische schilderijen. En ze waren zo mooi dat het pijn deed. Was dit een kentering binnen zijn oeuvre? Verkende hij nieuwe horizonten? De gedachte dat ik in dat geval een van de eersten was die dit zag, deed me huiveren.’

 

Sowieso is het boek prachtig vormgegeven. Onder het papieren omslag bevindt zich opnieuw dezelfde afbeelding, maar dan helemaal doorgetrokken over de achterkant en zonder het gruwelijke ISBN dat alle omslagen ontsiert. Overigens ook zonder de prachtige foto van Kiefer, in gedachten verzonken naast een van zijn kunstwerken op de achtergrond: een baljurk met daarboven een metalen constructie waarin je een vrouwenhoofd zou kunnen zien. Het is of je kunt kiezen: een omslag mét, of zonder Kiefer zelf. In het binnenwerk kom je meer prachtige foto’s tegen: van Kiefer én van zijn werk.

 

Als Knausgård in 2014 de retrospectieve Kiefertentoonstelling in Londen bezoekt, vindt hij het opmerkelijkst in Kiefers werk ‘de afwezigheid van mensen, terwijl alle ruimtes en landschappen juist tot aan de rand met het menselijke waren beladen.’ Als hij voor het gigantische werk Aschenblume staat, opgedragen aan Paul Celan, doet interpretatie er niet meer toe, schrijft hij: ‘Het enige wat telde, waren de gevoelens waarmee het me vervulde. Ik keek niet zomaar naar een schilderij, het was alsof het schilderij me omsloot en me vervulde met zijn stemming, waartegen ik geen verweer had. Hetzelfde leek te gebeuren met de andere mensen die de zaal betraden en voor het schilderij gingen staan, want ze werden er allemaal stil van, alsof ze plotseling waren verplaatst naar een andere plek in zichzelf.’ Als hij na het urenlange verblijf in de leegte van Kiefers schilderijen vlak bij de uitgang in vitrines boeken ziet liggen met opengeslagen bladzijden waarop gekleurde aquarellen staan met vrouwen in extatische poses, water en gebouwen, is hij opnieuw overweldigd en ervaart hij een gevoel van nabijheid tot iemand, ‘een specifiek persoon’. Op dat moment beseft hij dat Anselm Kiefer echt bestaat en dat hij hem wil schrijven. Hij heeft niets te verliezen.

 

Hij schrijft daadwerkelijk een brief en zes maanden later krijgt hij antwoord van Waltraud Forelli, Kiefers Oostenrijkse studiomanager, en dat is het begin van een aantal bijzondere ontmoetingen met de wereldberoemde kunstenaar. Ontroerend is het onzekere aftasten van Knausgård: hij weet niet hoe hij zich tot de kunstenaar moet verhouden en voelt zich afwisselend overrompeld door Kiefers gastvrijheid en amicaliteit – de twee kussen die hij op zijn wangen krijgt – én totaal aan zijn lot overgelaten en genegeerd bij chique etentjes met belangrijke mensen uit de kunstwereld. Kiefer noemt hem in het begin iedere keer Klaus en de schrijver laat het moment voorbijgaan dat hij hem nog kan verbeteren. Als lezer voel je hoe schrijnend de afstand voelt als de ander je net niet bij je naam noemt.

 

Hij werpt een licht op de enorme ruimtes vol kunst en materialen waarin Kiefer zich bijna onophoudelijk bevindt, zoekt in de volwassene naar het jongetje dat paus wilde worden en is opgegroeid tussen de rivier en het bos, maar hij legt vooral het ongrijpbare van de kunstenaar bloot. Hij heeft toegezegd een artikel te schrijven over hem, maar hij stelt het uit, omdat hij niet weet hoe hij hem kan vatten en omdat ieder schrijven ook voelt als verraad. Met de schrijver voel je de existentiële eenzaamheid, het niet daadwerkelijk kunnen doordringen tot de ander, de zinloosheid ervan ook, want algauw voelt hij dat het leren kennen van Kiefers kunst weinig te maken heeft met het leren kennen van Kiefer zelf. Het zijn twee aparte zoektochten, hoezeer hij ook zijn best doet de twee te verbinden. Kiefer zelf had dat ook ervaren toen hij op zoek ging naar het leven van Van Gogh achter diens kunstwerken.

 

Met ieder bezoek aan Kiefer, op verschillende plekken in de wereld, lijkt Knausgård steeds mis te grijpen en dat leidt tot ontroerend mooie inzichten over kunst en toeschouwer zijn: ‘Onze eigen onzekere benadering van de wereld. Dat we eigenlijk niets over de wereld weten. Dat laat de kunst ons zien. Niet het antwoord op het mysterie, maar het mysterie zelf.’ En dan wil je natuurlijk weten wat dat mysterie precies is, als de kunst haar laat zien:

 

‘Als we ons voorstellen dat de wereld alles is wat wordt gedacht, gezegd, gedaan en gezien, en de aarde alles is wat er is, en dat alles wat is, op zichzelf bestaat, als het ware van ons afgewend, gaat er een afgrond open in de werkelijkheid. In de kunst die probeert door te dringen tot alles wat is, en het geheim ervan probeert bloot te leggen, wordt die afgrond zichtbaar, en die overweldigt ons.’

 

Kunst kan nooit het ondoorgrondelijke van de wereld vatten en daarmee is alle kunst mislukt, merkt Knausgård op. Zij laat hooguit een restant van een inzicht zien. En precies zo kan ook Knausgårds kunstwerk, de zoektocht naar Kiefer, worden begrepen: ‘Het lijkt alsof de kunst het geheim niet alleen laat zien, maar er tegelijkertijd ook over waakt.’ Zo houdt ook de schrijver het mysterie van Kiefer in stand. Hij laat de lezer tot op de laatste bladzijde meevoelen in de eenzaamheid als hij hem probeert te naderen. Totale vervreemding voel je en zo nu en dan een overweldigend moment van inzicht en nabijheid dat ten diepste ontroert.

 

Dietske Geerlings

 

Karl Ove Knausgård – Het bos en de rivier; over Anselm Kiefer en zijn kunst. Vertaald door Sofie Maertens en Michiel Vanhee. Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 170 blz. € 22,99.